In een eerdere blogs (zie blog 2 en blog 3) heb ik koempelmentaliteit proberen te benaderen via de situatie waarin het ontstond (ondergronds). In deze blog wil ik koempelmentaliteit benaderen als retrospectief concept. Dit klinkt als een ingewikkeld woord, maar betekent precies zoveel als hoe het nu, terugkijkend op het verleden, wordt gebruikt. Hoe wordt het verleden, dat altijd wordt gekenmerkt door contradictie en complexiteit, nu beschouwd als een coherent idee dat mensen bij elkaar brengt?
In mijn onderzoek heb ik gemerkt dat een begrip als koempelmentaliteit zich goed leent voor ‘hergebruik’. Het is, net als ‘de Nederlandse cultuur’ of ‘de Islamitische traditie’ een abstract begrip dat zich leent voor meerdere interpretaties en daarmee ‘fluïde’ is: constant vatbaar voor discussie en continu in beweging (zie blog 5). Het is daarmee ook een intergenerationeel: bruikbaar voor meerdere generaties. Het blijft niet hangen in het verleden als een afgesloten hoofdstuk maar er wordt door generaties van nu én generaties van toen opnieuw betekenis aan gegeven.
Het negatieve vergeten
In de retrospectieve betekenis slaat ‘koempelmentaliteit’ vrijwel altijd op iets positiefs. Hoewel niet iedereen zich met koempelmentaliteit identificeert staat het, wanneer gebruikt, vaak symbool voor kracht, niet opgeven en solidariteit. Wie kan daar nou iets tegen hebben? Wanneer ik een geïnterviewde vraag of deze positieve lezing van het verleden niet de harde realiteit van toen overschaduwd antwoordt hij: “Maar wat is daar erg aan? Mogen we helemaal niet op onze historie terugkijken? Pijn vergeet je ook sneller dan geluk. Waarom moet ik nu stil gaan staan bij het feit dat het vroeger heel zielig was voor sommigen en dat die het slecht hadden?”
Voor velen die ik spreek staat de tegenwoordige aandacht voor koempelmentaliteit en het mijnverleden dan ook in directe relatie tot ‘de zwarte bladzijde’ van de mijnstreek. Deze zwarte bladzijde – de neergang en verpaupering van de regio na de mijnsluiting – heeft lang genoeg geduurd. Nu is het tijd voor een nieuw tijdperk. Een oud-mijnwerker: “nu willen we echt van de vloek van het verleden af”. Een andere geïnterviewde, zelf na de mijnsluiting opgegroeid in Heerlen, vertelt dat de mijnen voor hem als creatieveling veel bieden om mooie dingen te maken. Het Jaar van de Mijnen in 2015 had een omslagpunt moeten bieden om het nare verleden te vergeten. Dat dit niet helemaal gelukt is betreurt hij.
“Daar had ik in ieder geval een heel ander beeld van, wat we zouden doen met het Jaar van de Mijnen. Was voor mij veel meer het idee van de omslag: we zijn nu klaar met mopperen dat we zo misbruikt zijn, want die mannen zijn ook op een hele lullige manier geserveerd en daar zit heel veel pijn, dat is niet netjes afgerond. Het Jaar van de Mijnen was voor mij zoiets, zullen we daar mee stoppen, zullen we op een andere manier gaan kijken wat de invloeden van de mijnen nu voor ons betekenen, los van wat dat toen was. Voor mij als creatieveling is het iets heel positiefs wat het brengt.”
Een zinnige oudedagsbesteding
Op een andere manier komt het verleden terug als een soort nieuwe zingeving voor (sommige) gepensioneerde mijnwerkers. Het werk van een Italiaans sociologe, Andrea Muehlebach, helpt om te begrijpen hoe dit werkt. Muehlebach laat zien hoe vrijwilligerswerk voor gepensioneerden fungeert als een nieuwe vorm van sociale geborgenheid (social belonging). In een levensfase waarin ouderen niet meer als ‘productief’ beschouwd worden, dat heet: niet meer actief zijn op de arbeidsmarkt, stelt vrijwilligerswerk ze in staat om een vorm van social belonging te benaderen die er ook was ten tijden van betaalde arbeid. Vrijwilligerswerk is dus een vorm van ‘affectieve arbeid’, in plaats van betaalde arbeid.
Ik denk dat we dit proces ook terugzien in de voormalige mijnstreek. Zo is een deel van de gepensioneerde mijnwerkers actief als vrijwilliger in allerhande musea: het Nederlands mijnmuseum, Schacht Nulland, een zelf opgericht museum of de nagebootste steenkolenmijn in Valkenburg. ‘De vrijwillige mijnarbeider’ geeft rondleidingen, verzamelt mijnobjecten en geeft het mijnverleden door aan volgende generaties via educatieprogramma’s op scholen. Dat hier ook affectie en een soort nieuwe betekenisgeving mee gepaard gaan wordt mooi verwoord in de woorden van een oud-mijnwerker, tevens gids in Valkenburg: ‘Als ik mijn verhaal kan vertellen en kan delen ben ik weer een trotse mijnwerker’.
Maar het gaat verder dan alleen vrijwilliger zijn. Zo vindt er in Brunssum (nabij Heerlen) tweewekelijks een gezellig samenzijn plaats tussen oud-mijnwerkers. In het museum dat zij zelf hebben opgericht en bij elkaar gespaard, komen ze iedere maandag en woensdag samen. Voor hen is dit een veel betekenisvoller samenkomen dan met willekeurige andere ouderen. In een verzorgingshuis wonen ze nog niet dus daar hebben ze weinig band mee. En bij ouderverenigingen waar bijvoorbeeld spelletjes worden gespeeld, zou de sfeer ‘veel meer competitief’ zijn, terwijl het in Brunssum ‘voelt als thuiskomen’.
“Ja dit is wel een beetje het koempelgevoel. Hier is het gewoon flauwekul, kletsen, en voorheen was het werken, dan moest je wel werken. Maar nu is het, je komt gezellig bij elkaar, die weet een mopje en die weet dit en die weet dat.”
Maar ook de activiteiten – de uitjes en reisjes – spelen voor de meesten een rol om nog samen te komen. Zo gaan ze op zoek naar mijnattributen voor het museum, bezoeken ze de ‘Koempelmis’ om overleden mijnwerkers te herdenken en gaan ze zo nu en dan naar het buitenland.
“We gaan naar België op bezoek, daar is dan ook zo’n clubje, en Duitsland natuurlijk ook, en dan nodigen we de Duitsers ook weer hier uit. En dan worden er verhalen verteld, flauwekulletjes gemaakt. Is voor velen voor ons ook wel reden dat je nog bij elkaar komt, die uitjes.”
Hoe nu verder?
Dat de oud-mijnwerkers geen heel leven meer voor zich hebben, en waarschijnlijk binnen nu en 20 jaar komen te overlijden, is een feit (sorry jongens, ik kan er niks anders van maken). De vraag is wat er dan met de retrospectieve kijk op het verleden gebeurt.
Ook jonge generaties mengen zich natuurlijk in het ‘koempeldebat’ met als meest bekende voorbeeld de supportersvereniging van Roda JC. Volgens sommigen wordt het dan ook tijd dat jonge generaties het mijnverleden weer nieuw leven inblazen. Iemand vertelt mij dat hij vindt dat de oude generatie wel heel erg in zijn eigen musea blijft hangen, met objecten die voor de generatie van nu helemaal niks betekenen. Een nieuwe blik op het verleden is daarom nodig. “We gaan nu verder kijken. Nu wordt het stokje doorgeven van oude mannen die dat toen deden naar jonge mensen met creativiteit.”
Mijn zorg hierover is alleen dat dit mogelijk een eenzijdige, lees: positieve, lezing van het verleden wordt. We hebben immers lang genoeg gerouwd?
Ik denk juist dat het noodzakelijk is dat er mensen zijn die de ‘mooie verhalen’ kunnen tegenspreken. Met het verdwijnen van de oude generatie mijnwerkers verdwijnen deze eerstehands perspectieven en mogelijkheden om mythes door te prikken. Een ‘vroeger was alles beter’-lezing van de geschiedenis doet geen recht aan wat het mijnverleden was.
Deze blog is de zesde uit een reeks die gaat verschijnen rondom het Migratiemuseum Heerlen. De blogs worden geschreven door Eva Mos, socioloog en werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam. In de weken die volgen wordt telkens vanuit een nieuw perspectief licht geworpen op koempelmentaliteit, om zo te komen tot een begrip van wat zich ondergronds en bovengronds afspeelde.
Voor het onderzoek heeft Eva Mos in de periode november-december 2018 14 interviews gehouden. Zij heeft oud-mijnwerkers, migrant-mijnwerkers en experts gesproken. In de blogs worden bewust geen namen van de geïnterviewden genoemd, om hun privacy te beschermen.
Prima samenvatting, trots op het mijnverleden en op naar de toekomst.
Mooie blog Eva waarin ik het verleden van de
oud Mijnwerkers kan herkennen zoals mijn inmiddels bijna 93 jarige vader ze aan mij als gepensioneerd douanier vaak heeft verteld.