Hoe ontstaat een groepsgevoel? Hoe ontstaat onderlinge solidariteit? Dat zijn vragen waar sociaal wetenschappers zich al sinds mensenheugenis (of meer precies, sinds midden 19e eeuw, in navolging van Émile Durkheim) mee bezig houden. Eén antwoord op deze vragen is dat bepaalde situaties geschikte ingrediënten bieden om solidariteit en cohesie te laten ontstaan. Solidariteit wordt hierin niet beschouwd als iets dat in individuen zit, maar iets dat in concrete situaties met bepaalde kenmerken ontstaat.
Laat het ondergrondse nu juist een interessante situatie zijn. In deze blog analyseer ik daarom verder hoe ‘de situatie’ van het ondergrondse eruit zag. Dit gaat verder dan te zeggen ‘tja het was de situatie’, maar bekijkt zeer nauwkeurig de specifieke kenmerken van die situatie: Hoe was precies die situatie? Bood die situatie ingrediënten om te resulteren in groepssolidariteit?
Om dit te doen maak ik gebruik van de denkbeelden van socioloog Randall Collins, die vier ‘ingrediënten’ onderscheidt die in de situatie aanwezig moeten zijn om groepssolidariteit te laten ontstaan. Deze vier ingrediënten zijn: lichamelijke nabijheid, een wederzijdse focus (of aandacht), een gedeelde emotionele staat en een grens met buitenstaanders. Hieronder bestudeer ik he deze vier ingrediënten aanwezig waren in het leven en werk ondergronds.
Lichamelijke nabijheid
Bij lichamelijke nabijheid gaat het erom dat lichamen gezamenlijk in een ruimte aanwezig zijn, en idealiter zelfs dezelfde handeling of beweging uitvoeren (een ‘synchronisatie’ van lichamen). Het mijnwerk op zichzelf bevatte natuurlijk al veel van dit soort lichamelijke synchronisatie bevat: zij aan zij met een zware drilboor op de schouder gaten boren en kolen houwen, samen stenen en kolen sjouwen en samen ‘stempels’ zetten (ondersteuningen om instorting te voorkomen).
Mijnwerkers vertellen dat dit lichamelijk samenwerken op de Ondergrondse Vakschool (red: leeropleiding voor mijnwerkers) al werd gestimuleerd: aan de ‘leesband’ moesten stenen uit de kolen worden gehaald en moest worden samengewerkt om zware keien van de band te krijgen. Ook kregen de jongens op de OVS iedere dag sportles en liepen ze samen ‘de vierdaagse’ (zie foto).
Daarnaast wordt de reis naar het ondergrondse en de route naar de werkplek omschreven als een bijzonder moment van lichamelijk samenzijn. Een mijnwerker vertelt hoe men samen in het liftje stapte en de afdaling naar een paar honderd meter diepte onderging. Bij aankomst beneden was de aanblik van al die mensen daar samen fascinerend, zoals een oud-mijnwerker me vertelt:
“Dan stap je uit en dan denk je: wow, gigantisch. Wat een plek waar al die mensen bij elkaar komen. Op dat station staan gewoon ik weet niet hoeveel mensen te wachten op treintjes in alle richtingen.”
In het treintje naar de werkplek toe zaten de mijnwerkers vervolgens enige tijd lichamelijk zij aan zij – of beter gezegd been aan been – samengepakt. Het wordt mij uitgelegd dat mijnwerkers letterlijk met de benen om elkaar gevlochten in het treintje samenzaten.
Voordat het werk begon vond dus al een hoop lichamelijke nabijheid plaats, en deze lichamelijke nabijheid is nodig om een groepsgevoel te laten ontstaan. De tocht naar het ondergrondse is toch even wat anders dan in je eentje op de fiets naar het werk.
Een wederzijdse focus
Samen in een ruimte zijn is echter niet genoeg. Socioloog Collins beschrijft dat om groepssolidariteit te laten ontstaan een gemeenschappelijke focus op een bepaald object of activiteit nodig is. Onder de grond is dit allereerst de productie: zo veel mogelijk kolen eruit halen. Het gaat om ‘samen meters maken’, of individueel bezien: geld verdienen.
Daarbij lette je niet alleen op je eigen werk, maar ook op het werk én de snelheid van anderen. In positieve zin betekende dat dat je oplette als iemand hulp nodig had of er alleen niet uitkwam. Zoals een mijnwerker me uitlegt:
“Het was niet zo dat je werk per se afgebakend werd: ‘alleen dit en dat andere moet je niet naar kijken’. Je had geen oogkleppen op, je deed niet alleen jouw werk. Dat wil niet zeggen dat je andermans werk deed maar als iemand zei, kun je even een handje helpen, kun je dat even vasthouden, dan deed je dat. Hoewel anderen zeiden, zoek daar maar iemand anders voor, ik heb mijn eigen werk.”
In negatieve zin viel het ook op als iemand zich er makkelijk vanaf wilde maken:
“Je moet met 4, 5, 6 man samenwerken, en als je er dan één erbij hebt die niet samen met jou werkt dat merk je dan. Dat is met zwaar materiaal tillen, en die stond dan in een hoekje van ‘doen jullie dat maar pakken, dan doe ik wel het lichte werk’. Op die manier..”.
Naast de gemeenschappelijke focus op productie was het continu op elkaar letten noodzakelijk om je eigen en andermans veiligheid te garanderen. Zo werd het bijvoorbeeld opgemerkt wanneer iemand er niet helemaal bij was met zijn hoofd, omdat dit mogelijk gevaarlijke situaties kon opleveren. In mijnwerkersjargon: ‘dan gaat hij doodblijven’.
“Dat is die echte koempelmentaliteit he, dat je meteen, als je ziet, dat wordt gevaarlijk of die persoon zit op het moment niet goed, of die is te veel afgeleid.. dat gebeurde thuis ook wel eens, privé dingen, en dan wordt automatisch gezegd, kom ga even naar die kant, een beetje veiliger werk doen. Dat is wat je voor elkaar over hebt.”
Ook hoor ik dat Marokkanen tijdens de Ramadan soms wat minder zwaar werk kregen. Hier wordt wel haastig aan toegevoegd: alleen als de productie het toeliet! Het gemeenschappelijke doel van de productie stond altijd op nummer één.
Een gedeelde emotionele stemming
Een derde ingrediënt om groepssolidariteit te laten ontstaan is een gedeelde stemming of emotionele staat. Zoals menig mijnwerker het verwoordt: ‘je zit met z’n allen in hetzelfde schuitje’. Allereerst wijzen de mijnwerkers op de spanning die gepaard ging met het werk: “Het was avontuurlijk, het was adrenaline dat je had. Elke keer was er wel één of ander gevaar, daar kickte je op. Was altijd spannend. Niet dat je dat gevaarlijke graag deed, maar toch..”
Tegenover deze adrenaline staat de gedeelde emotie van angst. De afdaling op zichzelf was al een angstig moment: “De schacht die valt met een snelheid.. je maag zit in je keel als je begint te zakken, en ook als je begint te remmen. Een rollercoaster, echt verschrikkelijk, daar moet je echt even een wennen. Ik weet nog goed toen we uitstapten onder dat een aantal van die jongens gelijk weer stilstonden bij de schacht naar boven, die hadden zoiets, ik wil eruit, ik ga hier niet werken.”
Daarnaast gebeurden er tijdens het werk allerlei gevaarlijke situaties, zoals explosieven of vallende stenen. Alle oud-mijnwerkers die ik spreek hebben ofwel zelf een ongeluk meegemaakt, ofwel een ongeluk of overlijden van iemand van zeer dichtbij meegemaakt. In de woorden van een oud-mijnwerker: “Een mijnwerker die zegt ‘ik heb nooit angst gehad’ liegt”.
Ten vierde is voor het ontstaan van onderlinge solidariteit een grens met buitenstaanders nodig (het vierde ingrediënt). In blog 2 heb ik al uitgebreid besproken hoe er een grens tussen koempels en werknemers hoger in de hiërarchie ontstond . Daarom ga ik daar nu niet verder op in.
Koempelmentaliteit als situationeel begrip
Zo beschouwd waren alle vier de ‘ideale’ ingrediënten aanwezig. Collins beschrijft dat als deze vier ingrediënten aanwezig zijn, er op collectief niveau groepssolidariteit ontstaat. Op individueel niveau ontstaat daarnaast emotionele energie. Dit is niet per se een zesde-zintuig zweverigheid, maar vergelijkbaar met een gevoel dat u misschien wel kent van popconcerten of als deelnemer in een demonstratie.
Ik denk dat dit vrij dichtkomt bij de basis van de koempelmentaliteit. Koempelmentaliteit zit niet in individuen, als een soort aangeboren DNA, maar is iets dat lading krijgt binnen de grenzen van een situatie: als een situationeel begrip.
Nu heeft wat ik hierboven heb gedaan iets weg van een kookboek– ‘stop er vier ingrediënten in en zie hier de uitkomst’ – terwijl niet duidelijk is of iedereen hier hetzelfde effect aan beleeft. Zo vertellen sommige oud-mijnwerkers me dat ze die solidariteit niet erg bijzonder vonden en dat die heus niet altijd aanwezig was. Daarnaast was het werk ‘in de pijler’ een veel intensievere manier van samenwerken dan elders in de mijn (zoals in de mijngang).
Maar als we het gevoel dat raakt aan koempelmentaliteit moeten duiden, komt het neer op: ‘je weet wat je van mensen op aankon’. Het was een soort vanzelfsprekende vertrouwdheid, omdat mensen continu op elkaar letten en bewust waren van de gevaren die er speelden. Zoals een oud-mijnwerker zegt: “Je kon alles van elkaar. Je wist precies hoe het ging. Wist precies wat je moest doen. Als het gevaarlijk was wist je precies hoe en wat.”
Echter gold die vanzelfsprekendheid niet voor iedereen. Een oud-mijnwerker: “dat was met die buitenlanders natuurlijk een stuk moeilijker.” Aangezien nieuwkomers vaak geen of slecht Nederlands spraken, begrepen ze de waarschuwingen of advies niet. Ook werd in de interviews verteld dat Marokkanen niet als vanzelfsprekend wisten wat wel en niet gevaarlijk was en de hele tijd vroegen wat wel en niet mocht.
Daarnaast werden Marokkanen als zeer angstig gezien. Waar angst als gedeelde emotie enerzijds kan leiden tot een gevoel van gemeenschappelijkheid, zoals hierboven beschreven, kan het blijkbaar ook leiden tot het afgrenzen van een identiteit. Hoewel een beetje angst erbij hoorde in het ondergrondse, was ‘te bang’ zijn, waarvan bijvoorbeeld werden Marokkanen beticht, iets dat niet erg op prijs gesteld werd. Hoe koempelmentaliteit samenhangt met de inclusie van migranten beschrijf ik in mijn laatste blog.
—
Deze blog is de derde uit een reeks die gaat verschijnen rondom het Migratiemuseum Heerlen. De blogs worden geschreven door Eva Mos, socioloog en werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam. In de weken die volgen wordt telkens vanuit een nieuw perspectief licht geworpen op koempelmentaliteit, om zo te komen tot een begrip van wat zich ondergronds en bovengronds afspeelde.
Voor het onderzoek heeft Eva Mos in de periode november-december 2018 14 interviews gehouden. Zij heeft oud-mijnwerkers, migrant-mijnwerkers en experts gesproken. In de blogs worden bewust geen namen van de geïnterviewden genoemd, om hun privacy te beschermen.
Mooie analyse, die hout snijdt. Ben benieuwd naar de volgende blog.
Dank Willibrord, fijn om te horen.
Voor de volgende blog ben ik op uw aanraden eens gedoken in het Woordenboek Limburgse Dialecten. Dank voor de tip.
Groet, Eva